Afgelopen weekend liep ik een wedstrijd: de Bommelasloop.
Een halve marathon door het schitterende Buurseveen. Nu had
ik voor die natuur weinig oog. Ik liep immers een wedstrijd en aangezien het
tempo bij een halve marathon aardig hoog ligt heb ik daar bijna al mijn
aandacht bij nodig. Daarboven op komt dat deze wedstrijd gedeeltelijk
onverhard en op sommige delen zelfs blubberig is. Koppie erbij houden dus.
Eerst liep ik vlak achter een knaap. Voor ons liep een
groepje van drie lopers waarvan twee te duiden zijn als jonge knapen. Daarvoor
liep Benno, een oude rot in het loopvak, en vandaag koploper.
Eigenlijk wilde ik een beetje linkeballend achter die knaap
aanlopen. Maar zonder erbij na te denken nam ik de kop over en moedigde de knaap
aan om samen naar het trio toe te lopen: ‘kom op, kop over kop’.
‘Ik loop de 16’ hijgde de knaap. Sindsdien heb ik niets meer
van hem vernomen.
|
foto van de cross van vorige week; andere knaap. |
Kilometer na kilometer liep ik op het trio te jagen. Het was
duidelijk dat op het moment de jonge knapen op kop liepen het gat wat groter
werd. Liep het oudje van de drie op kop dan kon ik wat dichterbij sluipen.
Benno was nooit meer in te halen.
Het oudje van de drie nam bij een post op zo’n 12 km tijd om
te drinken. Die post sloeg ik over om hem in te halen en het tempo hard te
houden.
We haalden lopers van andere afstanden in. Het oudje volgde.
We haalden dames in, jonge dames, rennende dames met honden. Op zo’n moment
moet ik ‘leuk doen’ en iets zeggen. Voor het oudje de genadeslag. Hij moest
lossen, vermoedelijk in de wetenschap dat als ik nog ‘leuk’ kon zijn, ik nog
lang niet moe was.
Niets is minder waar.
Ik zag Benno niet meer. Één van de jonkies liep slechts 16
km en was afgeslagen, de andere was verdwenen.
Ik liep hard, zo hard mogelijk en het wilde niet harder. Iets
harder dan 15 kilometer per uur. Op derde positie, onmogelijk nog een plekje op
te schuiven.
Na 1uur en 24 minuten en enkele uithijg minuten sprak ik Benno even. Het jonkie had hem toch
nog te grazen genomen en Benno was tweede geworden.
Hij gunt het ze wel, die jonkies. Het zou gek zijn als ze
hem niet zouden verslaan. Hij is immers al 46. ‘Jij bent toch ook al 50 geweest
?’ besloot hij zijn korte betoog.
Nee, Benno, zo oud ben ik nog niet.
Ik pakte mijn rugzak in en, nadat ik de organisatie even gedag
had gezegd, begon ik mijn tien kilometer lange terugtocht zoals ik die ochtend
ook gekomen was: hardlopend.
Ze moesten eens weten.
Die jonkies.
Ik, oud !?